-
1 делать второпях
vgener. (что-л.) gehaast werken, (что-л.) gehaast zijn -
2 торопливый
haastig, gehaast -
3 поспешность
ngener. drift, spoed, haast, ijl, gauwigheid, gehaast -
4 спешить
-
5 спешка
ngener. gauwigheid, koortsgloed, gehaast, gejaag, gejakker, haast, ijl, jacht -
6 спешный
adjgener. haastig, gehaast, overhaast, dringend, pressant, spoedeisend, urgent -
7 торопиться
v1) gener. aanmaken, haasten, spoeden zich, jakkeren, zich voortspoeden, gehaast werken, haast hebben, haast maken, ijlen, jachten, snellen, spoed maken, voortmaken, zich haasten, zich reppen, zich spoeden2) liter. aantrappen -
8 торопливость
ngener. gejaagdheid, gehaast, gejakker, haast, spoed -
9 торопливый
adjgener. driftig, haastig, gehaast, gejaagd, jachtig, overhaast, schielijk
Перевод: с русского на все языки
со всех языков на русский- Со всех языков на:
- Русский
- С русского на:
- Нидерландский